Uit oude clubbladen (18)
In de eeuwige zoektocht naar kopij legde de redactie een stelling van Fischer voor aan drie leden uit de clubtop met het verzoek er hun licht over te laten schijnen. Het leidde tot verrassende ontboezemingen.
Uit: De MeesterZ 2004/2005, nr. 3, p.31-33
Jan Spoorenberg, Erik van Heeswijk en Ruud van der Plassche hebben zo hun eigen ideeën bij deze stelling. Wit is Fisher die a3 gaat spelen. Beter zou zijn geweest Df4. Het commentaar van de heren vindt u hieronder.
Hij is er: Deel twee
Vanuit de school der hoogbegaafden mocht ik, als domste van het hele stel, aanwezig zijn bij de presentatie van het tweede deel van het doldrieste schaakleerboek voor de jeugd ‘Oom Jan leert zijn neefje schaken ’. We hebben er even op moeten wachten (een halve eeuw) maar het moet gezegd: deze uitgave overtreft onze stoutste verwachtingen. Wel pittig, dit tweede deel, en drie keer zo dun. Maar dat kun je verwachten van een uitgave die speciaal is vervaardigd voor onze hoogbegaafde medemens. De titel luidt dan ook: ‘Oom Jan leert zijn neefje (die erg slim is) schaken ’. Laten wij scanderen: driewerf hoera, hoera, hoera.
De beginnende schaker kan meteen al flink aan de slag. Dat moet ook wel, want ondanks zijn hoge intelligentie kan hij nog geen paard van een loper onderscheiden. Lang duurt dat ondertussen niet. Dat blijkt wel uit het afgebeelde diagram dat u in dit boekje aantreft op pagina 1. De schrijver vraagt ons naar het langetermijnplan voor zwart en verwijst voor het gemak naar de loop der stukken die in een voetnoot achterin het boek staan aangegeven. Onderwerpen als interferentie, het Laskermotief en verschillende soorten vestingen zijn dan allang de revue gepasseerd in het voorwoord van de uitgever.
Ik zie hoe de studenten het werkje openslaan en meteen diagonaal beginnen te lezen. Er wordt gapend gereageerd op de blunder van Bagirov op bladzijde 3. En er wordt wat lacherig gedaan over het zogenaamde befragen waar onze Aron al zestig jaar over ligt te zeuren. De koek is snel gesneden voor deze studenten die vreemd genoeg ook meteen het jargon machtig zijn. Maal F7 roept een bleek mannetje van amper 14 bij een diagram dat hem wordt voorgehouden. Zijn vriendje uit hetzelfde jaar begint over compensatie van het witteveldencomplex, alsof hij zijn kalknagels aan het bijknippen is. Het is vreemd om mensen zo snel te zien leren, terwijl je daar zelf zo’n dertig jaar mee bezig bent geweest. Niet dat mijn leven nou mislukt is of zo, maar het zet je toch aan het denken. Maar je bent volwassen en je zet jezelf eroverheen in de wetenschap dat fantastisch schaken ook niet alles is.
Op de WC nog zo’n jochie van elf in tweeën geschopt, want je moet toch ergens je gram halen. Een beetje sterker schaken dan ik, terwijl ik godbetert al dertig jaar openingen bestudeer, zonder er ook maar een jota van te begrijpen. Commercieel gezien brengt het werkje geen fluit op (Ha Ha). Ten eerste kun je het aantal hoogbegaafden op de vinger van één hand tellen. Ten tweede hebben de studenten het boekje massaal gekopieerd. Want slim zijn ze, die hoogbegaafde rakkers.
Kortom een hartstikke leuk boekwerkje voor iedere hoogbegaafde die wil leren schaken. Ben je iets minder slim dan raden wij je aan achterin te beginnen. Bij de voetnoten.
Jan Spoorenberg
INSPIRATIE: MAGNIFIEK – BANAAL 0-1
Bij het diagram Fischer-Geller past eigenlijk maar één wijze gedachte. Wit zet een prachtige aanval op poten, die best kans van slagen heeft als hij 20. a3? maar achterwege laat. Daarna gaat de partij als een nachtkaars uit Hoeveel commentatoren het verdedigingsspel van Geller ook prijzen, en van diepzinnig verdedigingsspel ben ik een welwillend liefhebber, alles is tevergeefs. Geller doet alleen maar zetjes. Mijn pedante huisintellectueel Fritz verzint de hele reeks in 0,4 seconden en dan verzint ie er nog vijf snedige opmerkingen bij. Echt.
Voor hen, die het leven echt recht in het gezicht durven aankijken, rest maar één conclusie. Naarmate ik ouder word, zie ik steeds scherper dat het banale het altijd zal winnen van het magnifieke. Voorbeeld? Het hele leven is één groot voorbeeld. Vandaag de dag worden nog steeds cd’s vol schitterende muziek uitgebracht, geïnspireerde boeken geschreven, prachtige benen van pijnlijk mooie hoge hakken voorzien. Maar men praat over de uitwerpselen van Patty Brard. I rest my case. Ik zal nooit meer vergeten dat ik ooit eens, één keer de euvele moed had een meisje aan te spreken in een discotheek. Voor de rest ben ik altijd door vrouwen van de straat geplukt, dus ik heb deze wonderlijke sociale vaardigheden nauwelijks nodig gehad, God zij geprezen. Hoe dan ook, ik had haar al een uur staan bekijken van een klein afstandje. Het groene stroboscopische licht tastte elke seconde haar lange zwarte haar af. Bruine ogen, die alle vreugde en pijn van de gehele wereld in zich droegen. En ze glimlachte naar mij. Naar mij! De kersenrode lippen van deze Pallas Athene hadden zich een paar seconden lang extra getuit om mijn aandacht te vangen! Mijn hart, toch al overgevoelig voor het lyrische, ging tekeer als een stoommachine. Bijvullen dus. Na 5 biertjes vond ik het genoeg geweest en ik waggelde als een kruising van Romeo en een Mongoolse krijger met testosteronoverschot haar kant op. Het afgelopen uur had ik besloten dat ik de poëzie van het moment toch echt moest beperken tot ‘sta me toe je prachtige mond van een drankje te voorzien’. Haar antwoord zal ik nooit meer vergeten. Niet alleen de woorden, maar de manier waarop ze tot mij kwamen heeft grote indruk op me gemaakt. Haar stem hield het midden tussen een vijftal nagels over een schoolbord en het piepen van mijn digitale wekker. Mijn trommelvlies, nauwelijks bestand tegen zoveel lelijks, wist van haar ultrasone gekras nog net een ultra-brabantse zin te maken: “ge moet moar doen wa ge niet loaten kunt, menneke.”
Alles dat waar, mooi of goed is, is extreem kwetsbaar. Vatbaar voor de banaliteit. Zo kun je, eindelijk premier, een paar maanden uit de running zijn door een voetschimmel. Geniale schaakcombinaties van vele zetten diep, kunnen struikelen door een ordinair vorkje op zet twee. De kosten die een journalist maakt voor een schitterend interview waarin hij iemands ziel tot in al zijn verweerde grootheid heeft blootgelegd, moet hij altijd weer zien af te trekken van de belastingen. Ik zag ooit als kind een majestueuze leeuw, toch de koning van de jungle, in de dierentuin ongeïnteresseerd likken aan zijn penis. Het was het toppunt van treurigheid. Ik voel met Fischer mee.
(uurtje later) Nadat ik in mijn eentje voor me uitstarend een fles witte wijn soldaat heb gemaakt, als protest tegen de banale werkelijkheid een knetterende scheet heb gelaten, o nihilisme, is mijn stemming gewijzigd. Misschien, zo denk ik nu, is alle hoop nog niet vervlogen. Misschien valt er, voor de échte kenner, altijd nog iets magnifieks in het lage te ontdekken. Voetschimmels zijn wellicht onder een microscoop weer prachtig om te zien. En Fritz stelt na het betere 20. Df4! Het intens mooie 20… La8 voor om de manoeuvre Db7 – g2 voor zwart uit te voeren. Dat noemen ze in de problematiek een Bristol-ruiming, maar het domme apparaat heeft werkelijk geen idee. Op de uitwerpselen van Patty Brard wordt nog gestudeerd.
Erik van Heeswijk
INSPIRATIE: IK SCHAAK, DUS IK BEN?
Ja, wat nou weer, krijg ik van de MZ-redactie een rare stelling toegestuurd, vergezeld van de mededeling: ‘U bent uitverkoren.’ Uitverkoren? Ik hoef echt geen paus te worden, hoor. Ook geloof ik niet in de genadeleer van de mannenbroeders, dus wat moet ik hier nu mee? O, nou zie ik het, ik ben uitverkoren om iets over deze stelling te schrijven. Wat nu? Moet ik er een oordeel over geven? Kan ik dat wel, na vijf nullen op rij in de tweede klasse D te hebben opgelopen? Ik twijfel. Een ware filosoof twijfelt natuurlijk altijd, dat spreekt voor zich, maar je schiet er zo weinig mee op. Bovendien heb ik altijd weinig in dat getwijfel van Descartes gezien. Geef mij maar Newton (‘Ik verzin geen hypotheses’). Maar ik dwaal af. Die verdraaide stelling, wat moet ik daar nu mee? Zal ik het analysebord pakken? Ik twijfel. Gaat dat niet mis, als ik een analyse geef? Lachen al die huidige schaakkanonnen in onze interne mij straks niet daarover uit? Bovendien is er ook nog de wet van Murphy: alles wat mis kan gaan, gaat mis. Dus ik kan het beter maar laten. Wat nu? Die jongens van de redactie staan er vast op dat ik een reactie geef. Is het misschien de bedoeling datje raadt uit welke partij die stelling komt? Is hij misschien afkomstig uit de schaakavonturen van een van de leden van ons illustere eerste? De stelling straalt wanorde, durf, ik-doe-maar-wat en troebele openingskennis uit, dus dat zou best wel eens kunnen. Maar nee, zo’n geintje zal de redactie toch niet uithalen. Is het misschien een partij van Fischer, onze halfgod, die onlangs ontluisterend in het nieuws was? Zie ik hier de resten van een met glasheldere logica gevoerde Spaanse partij, die nu door een offer wordt bekroond? Zal ik toch het analysebord pakken? Ik weet het niet. Het gaat vast mis. Het zou ook niet mis kunnen gaan. Maar dan is er de aanvulling van O’Grady: als iets niet misgaat, blijkt achteraf dat het beter wel mis had kunnen gaan. Ik denk dat ik er maar mee stop, met dit stukje. Zal ik gaan filosoferen? Nee, ik ga maar eens naar de Ganzenheuvel fietsen, om te kijken of het tweede gaat promoveren. Als u dit leest, lezer, weet u daar meer over dan ik nu.
Ruud van de Plassche
Tranen met tuiten van het lachen, wat een geweldig stuk!
Schitterende reflecties! Misschien kunnen we deze rubriek uit de dood doen herrijzen? Lijkt me erg leuk om onaangekondigd ‘uitverkoren’ te worden voor een filosofische reflectie op een willekeurige stelling (hint hint).