Uit oude clubbladen (3)
Ziehier mijn verslag van de langste partij die ik ooit gespeeld heb. Hij duurde 8½ uur en werd gespeeld in de interne van het seizoen 1988/89 tegen Ronald Aalders, redacteur van het clubblad, dat inmiddels de nogal ambitieuze naam De MeesterZ had gekregen.
Uit: De MeesterZ, 1988/89, nr. 2, p. 26-32
Tweepaardenspel
Wereldkampioen Aljechin had indertijd een goede raad voor beginnende schakers: “Concentreer u vooral op eindspelen en niet op openingen’. Deze wijze raad heb ik altijd in de wind geslagen en me uitsluitend op (sommige) openingen geconcentreerd en nooit op eindspelen. Ik vind het nu eenmaal minder storend op de 60e zet te verliezen dan op de 6e. Bijgevolg verlies ik vrijwel nooit op de 6e en vrijwel altijd op de 60e zet Haal bord en stukken tevoorschijn en zie tot wat voor bizarre ellende een gebrek aan eindspelkennis kan leiden.
Bovenstaande stellingen stammen vreemd genoeg uit dezelfde partij. Dat is op zichzelf al om te huilen voor de zwartspeler, maar het wordt nog erger. Het is aan te raden niet – zoals u gewoonlijk doet – alleen de diagrammen een korte blik waardig te keuren, maar de partij in zijn geheel na te spelen. Dat duurt even maar zo kunt u al bulderend nog wat opsteken.
Wit: Ronald Aalders Zwart: ondergetekende
OK 1e ronde (19 september; 7 oktober)
Aalders had natuurlijk moeten winnen. Hoe dat had gemoeten, is niet zo eenvoudig uit te leggen. Ik zal dat dan ook niet doen. Wellicht is Maarten Heller, eindspelkenner bij uitstek, genegen u in de komende MeesterZ de winstvoering voor te leggen. Ik zal mij hieronder slechts in algemene termen over het eindspel K + 2P versus K + p uitlaten.
Rond 1780 toonde de Fransman Chapais winst aan in drie verschillende posities, waaronder een met een zwarte pion op h3. In de vorige eeuw werden Chapais’ bevindingen allereerst bevestigd, vervolgens gecorrigeerd en tenslotte weerlegd. Rond de eeuwwisseling ging men ervan uit dat het eindspel remise was, maar eigenlijk wist niemand precies hoe de zaak in elkaar stak. We mogen wel dankbaar zijn dat de veelgeprezen Troitsky in het begin van deze eeuw kennelijk niets beters te doen had dan ons eindspel aan een uitputtend en zeer deskundig onderzoek te onderwerpen. Hij maakte de kachel aan met alle post-Chapaisiaanse analyses, onderschreef in principe Chapais’ bevindingen en kwam tot de volgende conclusies: a) meestal gewonnen b) altijd gewonnen, indien de (in casu) zwarte pion niet verder staat dan in onderstaand diagram.
Troitsky heeft altijd gelijk en dus had Ronald in de afgebroken stelling kunnen winnen. Maar moeten winnen, that’s a whole different ballgame. De winstvoering is dermate ingewikkeld dat men het een onderbondspeler niet kwalijk kan nemen indien het mat niet op het bord komt. Dat hij ’s ochtends om half vijf het zwakke 83. Pg7? afgeeft, wie zal het hem euvel duiden? Ik zeker niet. Maar zelfs deze lapsus geeft de winst nog niet uit handen. Het is duidelijk (zie de eindstelling) dat de losgelaten pion – die het op een lopen zet – pas weer op h3 kan worden geblokkeerd, 1 veld verder dan in het Troitsky-diagram. Hetgeen enkel betekent dat de stelling niet meer altijd gewonnen is, maar nog steeds in de meeste gevallen. Zulks is in 1962 nog aangetoond door Pierre Bridier in zijn 419 winststellingen van twee paarden tegen een pion op h3.
Maar goed. Hoe nu het onderhavige eindspel in principe aan te pakken? Donner onderscheidt 4 fasen:
1) Een van de paarden (het zogeheten ‘blokkadepaard’) blokkeert de pion, liefst voor of op de door Troitsky aangegeven velden. Simpel.
2) Omwille van het blokkadepaard dwingt de ‘paardkoning’ zijn antipode de omgeving van diens pion te verlaten. Simpel.
3) Koning en (het andere) paard dwingen de voortaan in zetdwang verkerende koning omzichtig naar de rand (is te doen) en vervolgens in een hoek (now that’s the tricky part!) Passieve medewerking van het blokkadepaard is daartoe vaak noodzakelijk, zodat de verlaten koning in veel gevallen weer in de buurt van zijn pion moet worden gemanoeuvreerd. Allesbehalve simpel.
4) In het onwaarschijnlijke geval dat het u gelukt mocht zijn ook deze fase met succes af te ronden, dan nog kunt u het zoet der overwinning mislopen. De koning staat in een hoek en het plotseling tot ‘mat-paard’ gepromoveerde ‘blokkadepaard’ springt tevoorschijn om het matnet dicht te trekken, voordat de vrijgelaten pion door promotie kan interveniëren.
In nevenstaande stelling gaat dat als volgt: 1.Pd4 e2 2.Pc6+ Ka8 3.Pd7,e1D 4.Pb6 mat. Dat lijkt vrij simpel, maar probeert u het ook eens met de koning op a8, m.a.w. als Zwart hier aan zet is. Het zal je gebeuren dat je na zo’n 160 zetten en in totaal 16 uur spelen in deze stelling niet aan zet bent!
Donner bepleitte in 1977 t.a.v. dit eindspel een ‘exceptio Chapaisiana’, een uitzondering op de 50-zettenregel, die hij in casu graag uitgebreid zag tot een 150-zettenregel. Het werd, zoals vermeld, een 100-zettenregel, voor notoire brokkenmakers zoals u en ik vermoedelijk te weinig. Ik raad u dan ook met klem aan onmiddellijk remise aan te bieden, mocht u ooit in een dergelijk eindspel terecht komen. Uw geestelijke gezondheid staat op het spel.
Niettemin wil ik u een correcte winstvoering niet onthouden. In de hieronder weergegeven stelling geeft Wit bij de beste aanval tegen de langstdurende verdediging mat in 68 zetten. En dat gaat zo:
Zo moet dat dus. God verhoede dat een uwer ooit tegen mijn trotse paardenspan zal moeten opboksen. Want ik zal u aan uw bord gekluisterd houden gedurende een tijd en nog een tijd en een halve tijd. En de zon zal zwart worden als een haren zak en de maan zal van bloed zijn. En de paarden zullen ruiters dragen en hen zal gegeven worden de sleutel van de put des afgronds.
U begrijpt: over mijn geestelijke gezondheid maak ik mij al lang geen zorgen meer.
Jan van de Westelaken
Noot: Alle relevante en minder relevante informatie aangaande dit eindspel is ontleend aan J.H. Donner, ‘Exceptio Chapaisiana’, in: J.H. Donner, De Koning. Schaakstukken (Amsterdam 1987). p. 227-241. Eerder afgedrukt in M. Euwe & J.H. Donner, Het Eindspel I, Utrecht 1977.
Wat mooi dat je dit aan de vergetelheid onttrekt. Wat een mooi verslag en wat een bijzonder eindspel! Maar die vijftigzettenregel moet je juist verkorten tot een vijfzettenregel. Kun je wat eerder naar bed of andere leuke dingen gaan doen.
Prachtig! Een berucht eindspel en een mooi verhaal.
Inmiddels hebben we natuurlijk table bases. Zie https://lichess.org/XGVPQBRw#116
Na 58..Ke7 is het mat in 114 (maar na 43 zetten wordt een pionzet gedaan, dus geen last van 50-zetten-regel). Dan volgen er natuurlijk blunder(tje)s over en weer. Het dichtst bij komt wit na 78..Kb7. De zet 79.Pf4 is mat in 44. Maar helaas, na de tekstzet is het weer mat in 65. De eindstelling is nog steeds gewonnen inderdaad: mat in 153. Maar dat is dus onmenselijk. Behalve voor Troitsky misschien…
Geweldig stuk Jan!