Uit de oude Nijmeegse schaakdoos (4)
We onderbreken in dit feuilleton even de vrolijke parade van 19e-eeuwse Nijmeegse schakers, dood maar niet vergeten. Eerst willen we de vraag beantwoorden hóe er nu werd geschaakt in en rond 1858, het jaar van het grote toernooi hier in de stad. Wat waren de gewoontes en de regels? Hoe lang duurden de partijen?
Allereerst: er werd in Nijmegen in het midden van de 19e eeuw in meerdere sociëteiten geschaakt. Of er ook sprake was van verschillende verenigingen is niet helemaal duidelijk. De in 1848 opgerichte vereniging Strijdt Met Beleid speelde veelal in sociëteit De Harmonie in de Burchtstraat, doch eveneens in Lokaal tot Nut en Genoegen waren er ‘vergaderingen’ van schakers. En ook in sociëteit Burgerlust op het Valkhofplein werd er in de 19e eeuw geschaakt. Al deze sociëteiten zijn inmiddels afgebroken. Zo goed als zeker kwamen de heren niet naar de wekelijkse of tweewekelijkse schaakavond voor een serieuze competitie. Er werden onderling natuurlijk partijen gespeeld, maar de gezelligheid en het spel stonden voorop. Zetten werden niet of nauwelijks genoteerd – en als dat gebeurde veelal door een omstander. Een stand werd niet bijgehouden.
Er werd in die jaren nog zonder klok gespeeld. Van het landelijke schaaktoernooi dat in 1858 in Nijmegen werd gehouden, is bekend dat de partijen in de regel in minder dan drie uur waren beslist. Geen enkele partij heeft langer dan vier uur geduurd. Tijdens het grote internationale toernooi in Londen, 1851, (waar generaal Hulst uit aflevering 3 naar toe was geweest) waren er juist wel partijen die acht uur duurden; soms werd er rustig door een speler twee uur lang over de juiste zet gepiekerd. Zolang werd er op de (twee)wekelijkse schaakavond op de Nijmeegse sociëteit waarschijnlijk niet nagedacht. Men speelde zo goed als zeker meerdere partijen op een avond. Er werd veel gepraat en gelachen, stil zal het er zeker niet geweest zijn. Men dronk een glas goede wijn en rookte tijdens het schaken een stevige Goudse pijp. Zeer waarschijnlijk kwam de grote Nijmeegse probleembedenker en -oplosser, L.J. Bodding, op de sociëteitsavond met een van zijn vele ingenieuze schaakproblemen op de proppen. Ook waren er correspondentiepartijen met andere steden: met name tegen Gouda zijn er heel wat partijen gespeeld. In die stad speelde de sterke schaker Christiaan Messemaker, die in de jaren ’80 van de 19e eeuw de eerste (officieuze) kampioen van Nederland is geworden. Uit de jaren 1851 en 1852 zijn er zes partijen bewaard gebleven tussen de Keizer Karelstad en de Kaasstad: 2 overwinningen, 2 nederlagen en 2 remises.
Daarna werd er onderling gespeeld, stel ik me zo voor. In Nijmegen werd een nogal uniek systeem gehanteerd voor de onderlinge partijtjes, een systeem dat alleen in Den Haag in die jaren ook in de mode is geweest. Spelers waren van tevoren door een bestuurscommissie ingedeeld in vijf klassen naar sterkte. Op de avond zelf werd er geloot wie tegen wie mocht spelen. Moest iemand uit de sterkste klasse tegen iemand uit de klasse daaronder, dan speelde de sterkere speler met een paard minder (‘het paard der koningin’). Speelde hij tegen iemand van twee klassen lager, dan moest hij naast het paard óók een loper (‘den raadsheer des konings’) missen. Weer een klasse lager, moest hij bij aanvang zijn dame inleveren en ook mocht de tegenstander altijd beginnen (deze kreeg ‘de voorzet’). Was het verschil van tevoren op papier maximaal – vier klassen verschil dus – dan speelde de sterkste speler zonder zijn twee torens plus het paard der koningin. Of deze aparte klassifikatiemethode echt gewerkt heeft, geen flauw idee, maar het lijkt me wel een mooi systeem om na al die jaren nog eens uit te proberen bij UVS, op een verloren avond of zo.
Eén keer per jaar, in oktober, werd de klassifikatie herzien: “Hij, die, blijkens de door het bestuur gehoudene aantekeningen, 21 of meer partijen heeft gespeeld, en van dezelve, na aftrek der remises, volkomen 2/3 gewonnen, wordt tot eene hoogere klasse bevorderd. Die leden der 1e klasse, welke in zoodanig geval mogten verkeeren, zijn gehouden, om bij elke partij die zij later spelen, den voorzet af te staan.”
Wat betreft de correspondentiepartijen is het opmerkelijk dat Nijmegen in 1855 twee partijen heeft gespeeld tegen Stuttgart, de hoofdstad van het toenmalige Koninkrijk Württemberg (tegenwoordig Zuid-Duitsland). Stuttgart was toen al een flinke stad met meer dan 50.000 inwoners, maar wel een heel eind uit de buurt. Hoe het kontakt met schakers uit deze stad tot stand is gekomen is niet meer te achterhalen. Ik moet nog eens uitzoeken hoelang de postkoets er in die dagen over deed om een brief uit Nijmegen in Stuttgart te bezorgen en hoeveel porto je wel niet moest betalen. Bij iedere grensovergang – en dat waren er in die tijd nogal wat – ging de porto omhoog. Gelukkig voor de penningmeester(s) waren het korte partijen, beiden niet langer dan 15 zetten, en werd Stuttgart flink in de pan gehakt. Twee maal verscheen het in die tijd zeer populaire koningsgambiet op het bord.
Stuttgart heeft na deze pijnlijke afstraffing de schaakstukken maar weer in de doos opgeborgen en is in arren moede Mercedessen gaan bouwen o.l.v. Gottlieb Daimler en Carl Benz.
In de volgende aflevering: meer over Generaal Hulst en zijn Nijmeegs schaakleger. De vorige afleveringen van dit feuilleton vindt u hier:
Uit de oude Nijmeegse schaakdoos (3)
Uit de oude Nijmeegse schaakdoos (2)
Uit de oude Nijmeegse schaakdoos (1)
Recente reacties