Uit de oude Nijmeegse schaakdoos (3)

In de vorige aflevering van dit wekelijkse feuilleton hebben we kennis gemaakt met twee enthousiaste Nijmeegse schakers uit het midden van de negentiende eeuw: raadslid en wethouder dr. A.W. van Roggen en L. J. Bodding, een joodse winkelier. Doch de onbetwiste aanvoerder van de Nijmeegse schakers uit die tijd was een authentieke ijzervreter: generaal b.d. Jan Hulst (1782-1866).

Nijmegen was rond 1850 een ommuurde vestingstad, met buiten de muren slechts een aantal stevige fortificaties. Het wemelde in de stad van militairen – een kwart tot een derde van de inwoners had een militaire achtergrond. Eén van hen was Jan Hulst, die als kapitein-adjudant zijn militaire sporen had verdiend in de slag bij Waterloo tegen Napoleon (1815) en in de Tiendaagse Veldtocht tegen de opstandige Belgen (1831) al was opgeklommen tot kolonel. Ooit is hij zelfs gevraagd als minister van Oorlog. Hulst, geridderd in de orde van de Nederlandse Leeuw en gedecoreerd met de Militaire Willemsorde derde klas, heeft zich na zijn pensionering gewijd aan zijn grote nieuwe passie: het edele schaakspel. Bij de oprichting van de schaakclub Strijdt met Beleid in 1848 werd deze ‘deftige grijzaart’ bijna vanzelfsprekend ‘Praezident’. Helaas, van generaal Hulst zijn geen portretten bewaard gebleven, maar wel een aantal treffende omschrijvingen: “(…) een man in wien op de meest behaaglijke wijze aanschouwelijk werd dat hoogbedaagdheid en krachtvolheid, dat eerbiedwaardigheid en minzaamheid, verre van elkander uit te sluiten, zelfs waar die eigenschappen in den meest hoogen graad aanwezigheid, zich kunnen vereenigen tot een welgestemd geheel.” Aldus Thomas Werndly, de winnaar van het eerder gememoreerde Nijmeegse schaaktoernooi van 1858.

Schaakkoryfee
Zoveel is zeker: Jan Hulst was op latere leeftijd echt gegrepen door de schaaksport. In 1851 reisde hij, bijna 70 jaar oud, helemaal naar Londen om daar het met eigen ogen te zien hoe de Adolf Anderssen uit Breslau het allereerste internationale schaaktoernooi wist te winnen. Anderssen speelde daar onder meer een partij tegen Kieseritzky die later als ‘onsterfelijk’ werd betiteld (zoek die maar eens op). Nijmegen – Londen v.v. was in die tijd een flinke en tijdrovende onderneming per boot en koets, een reis die meerdere dagen in beslag nam.

Adolf Anderssen (1818-1879)


De eminente ‘schaakkoryfee’ Anderssen werd na zijn overwinning in Londen beschouwd als de sterkste speler ter wereld en kreeg vervolgens in 1852 het erelidmaatschap aangeboden van de Nijmeegse schaakclub. In Londen had Hulst met eigen ogen gezien dat sterke schakers in de eerste ronde al naar huis gestuurd konden worden en zwakke(re) schakers het wel een aantal rondes konden volhouden. Waarschijnlijk daarom werd er bij het landelijke toernooi van 1858 in Nijmegen een extra competitie ingelast voor de twaalf verliezers van de eerste ronde. Hulst had uit eigen middelen “(…) een prachtig Sineesch Schaakbord met kostbare stukken uitgeloofd als prijs, om welken prijs namelijk geschermutseld zou worden door diegenen onderling, welke bij den oirspronkelijken wedstrijd om de drie hoofdprijzen [in de eerste ronde – jt] buiten gevecht zouden zijn gesteld.” Het Chinese schaakspel werd in de wacht gesleept door F.L. Rutgers uit Leiden.

Jan Hulst zelf wist in het toernooi van 1858 de eerste ronde te overleven, maar sneuvelde in de tweede ronde tegen Rousseau uit Den Bosch. Het is na al die jaren moeilijk om te beoordelen of hij ook een sterke schaker was; er zijn nauwelijks partijen van hem bewaard gebleven. Strijdbaar en gericht op de aanval was de generaal-majoor zeker, getuige dit miniatuurtje uit 1854, de enige partij die ik van hem heb kunnen vinden.

Inderdaad, een succesvolle ‘charge of the light brigade…’. Voor de goede orde: deze partij werd in het landelijke schaaktijdschrift Sissa alleen afgedrukt omdat hij voor de “mingeoefende gambietliefhebbers leerzaam is”. Het commentaar bij de zetten heb ik overgenomen uit Sissa. Uit dit miniatuurtje valt slechts op te maken dat de generaal – net als veel andere spelers in die tijd – hield van gambieten en als het moest doortastend kon optreden.

Prijsraadsel
Omdat bovenstaande partij niet zoveel voorstelt, hier nog een curieus schaakprobleem van de grote negentiende-eeuwse probleemcomponist L.J. Bodding. Dit ‘prijsraadsel’ stond centraal op een groot ‘schaakfeest’ in Nijmegen, ‘den 17den Julij 1860’. Het schaakprobleem was opgedragen aan generaal Hulst en deze had een ‘fraaije zilveren beker met inscriptie’ uitgeloofd voor de goede oplossing. Ook vele schaakliefhebbers van buiten de stad waren per circulaire uitgenodigd op dit Nijmeegse schaakfeest, lezen we in Sissa.


“Wit geeft met zijnen Pion, op welk veld zwart ook zijnen koning verkiest te plaatsen, hoogstens in 32 zetten mat, zonder zwart iets te ontnemen.”

Het prijsraadsel werd “met zeven antwoorden vereerd, waarvan vier aan de gestelde voorwaarden voldeden”. Er moest dus worden geloot en de zilveren beker ging naar J.F. Sch. Stael van Holstein uit Brummen. Sissa vervolgt: “Hierop werd door den verdienstelijke ontwerper van het probleem, Hollands grootste probleemoplosser de Heer L.J. Bodding, voor het schaakbord het bewijs geleverd dat het vraagstuk nog voor aanmerkelijke verkorting vatbaar is. Hij toch toonde de aanwezigen dat er op zijn probleem 5000 en eenige honderd variatien waren, waarvan hij de meesten en de noodzakelijksten had uitgewerkt ten getale van 2230, beslaande ettelijke pagina’s klein geschreven; soms op eene zet of manier van oplossing 28 variatien, eenige zeer mooi, uitgewerkt als in Bilguer’s handboek, welke variatien de heer Bodding uit het hoofd en met eene bewonderenswaardige vaardigheid aantoonde. Tot grote verwondering der oplossers leverde hij het bewijs, dat het probleem in minder als 32 zetten, ja zelfs in 28 en 26 zetten kon opgelost worden.” Vervolgens werd er op het schaakfeest natuurlijk lekker geschaakt en werd “de vergadering door den grijzen, maar wakkeren en met jeugdig vuur bezielden Generaal Hulst gesloten.”

In de volgende aflevering(en) van dit feuilleton: hoe de bejaarde generaal Hulst en wethouder Van Roggen naar Amsterdam zijn gereisd om daar hun grote held, de schaakmatador Professor Adolf Anderssen te ontmoeten. En hoe generaal Hulst vlak voor zijn overlijden nog bijna bekeerd is tot het ware christelijke geloof door een andere Nijmeegse schaker, vroed- en heelmeester François Sneltjes, een man die in het 19e-eeuwse Nijmegen heel wat reuring heeft veroorzaakt.

Eerdere afleveringen:
Uit de oude Nijmeegse schaakdoos (2)
Uit de oude Nijmeegse schaakdoos (1)

Share

1 reactie

  1. Simon van Dijk schreef:

    Weer een schitterend stuk, Jaap!

    Wat dat schaakprobleem betreft: ik weet niet hoe ik een engine op een dusdanige manier in kan stellen dat hij geen stukken slaat, maar wat een monnikenwerk van dhr. Bodding om alle varianten uit te werken zeg…
    Sissa vergelijkt zijn werk overigens met ‘Bilguer’s handboek’. Dit verwijst naar het ‘Handbuch des Schachspiels’, geschreven op initiatief van dhr. Bilguer. Dit werk verscheen voor het eerst in1843 en is tot en met 1910 meermaals geüpdatet, met bijdragen van grote namen als Tarrasch en Spielmann. Het was toentertijd het toonaangevendste boek op schaakgebied, met name op dat van de openingstheorie.

Geef een reactie